Mark Noorman

Voetje voor voetje schuifel ik naar voren richting de waterlijn, de hengeltop met daaronder bungelend de rig naar voren wijzend. Zo stil mogelijk beweeg ik de oever af, met de hengel pareer ik de silhouetten van de takken in het eerste ochtendlicht. Onderaan aangekomen geef ik iets meer lijn van de molen, zwaai de rig een paar keer naar voor en achter, om hem vervolgens zo stil mogelijk op de stek te laten zakken. Gelukt. Voorzichtig weer naar achteren, zorgen dat de lijn nergens achter blijft steken, lijn slapjes over de bodem en de hengel op de steunen. Paar mini handjes met tijgers rond de rig, waker in de lijn, beetmelder aan en het net klaarzetten. Wanneer ik een paar meter achter de hengel in de stoel zak kan ik me ontspannen, de val is gezet.

Afgelopen voorjaar was weer zo’n periode waarin ik een nieuw water en haar karpers stukje voor stukje leerde kennen. Nachtvissen is er niet toegestaan, wat tegelijk voor een lage hengeldruk zorgt. Dat geeft mij de noodzakelijke beweegruimte om te experimenteren en leren. De vissen zijn er echter wel gehaaid, wanneer ik een vis wist te vangen was het ook direct klaar op de stek. Na de nodige ochtend- en avondsessies, en bijbehorende voer- en observatierondes daartussen, was het me inmiddels wel duidelijk. De vissen laten zich weinig zien, wat ook niet wordt geholpen door het troebele water en slibbodem. Bovendien zijn ze erg verspreid, nergens heb ik een grote groep vissen bij elkaar zien liggen. Uiteindelijk kwam ik uit bij de tactiek die me de laatste jaren flink wat mooie vangsten, en erg veel visplezier heeft bezorgd: het statisch struinen.